Geschiedenis Slag bij Ane
De Slag bij Ane was een veldslag in 1227 tussen een ridderleger van de bisschop van Utrecht, Otto van Lippe, en de troepen van burggraaf van Coevorden, Rudolf II van Coevorden. Laatstgenoemde werd gesteund door Drentse boeren. De Drenten wisten het leger van de bisschop te verslaan, waarbij de bisschop zelf sneuvelde. De slag wordt beschreven in de zogenaamde Narracio uit 1232.
Op 28 juli 1227, een hete zomerdag, ontmoeten de troepen van de bisschop van Utrecht, Otto van Lippe, een grote groep opstandige Drenten onder leiding van Rudolf II van Coevorden op een veld in de buurt van het huidige dorp Ane. De precieze locatie van de slag is niet bekend, sommigen menen bij Ane, andere bronnen menen dat de slag iets meer naar het noorden, bij het latere Huis ten Klooster plaatsvond.
De bisschop was naar deze zuidgrens van Drenthe gegaan om het opstandige Drenthe tot de orde te roepen. Hij had hiervoor een groot aantal krijgsheren opgeroepen, versterkt met een aantal krijgsscharen van de bisschoppen van Münster en Keulen. Dit leger werd door middel van boten over de nabije Vecht bevoorraad. Het vaandel met Sint Martinus, de schutspatroon van Utrecht, werd gedragen door ridder Roelof van Goor.
De Drenten die wisten dat zij met hun grotendeels ongeoefende legertje een slag in open veld tegen zo’n zwaar uitgerust leger nooit zouden kunnen winnen, lokten welbewust een gewapend treffen uit in een moerassig gebied genaamd de Mommenriete. De paarden van het bisschoppelijke leger zakten in de zompige grond weg en de ridders met hun zware harnassen konden zich hier niet op eigen kracht uit redden.
Het leger van de Drenten bestond merendeels uit lichtbewapend Drents landvolk en bendes (onder leiding van Rudolf met onder andere het leger dat net was teruggekeerd van het door hen bezette Groningen). Toen de zwaar geharnaste ridders op hun paarden begonnen weg te zinken in het stinkende moeras vielen de Drenthen aan. Met pijlen, speren, messen en knotsen maakten ze korte metten de vijand. Vrijwel het gehele bisschoppelijke leger, waaronder vele beroemde edelen zoals de kruisvaarder Berend van Horstmar, werden hierbij genadeloos afgemaakt.
Bischop Otto had het ongeluk eerst gevangen te worden, waarna hij gescalpeerd en gekeeld werd. Voor de Drentse “onmensen” (zoals ze in de kerkelijke kroniek genoemd werden) was zijn getonsuurde hoofdhuid waarschijnlijk een luguber tastbaar bewijs dat de trotse kerkheer echt dood was. Later werd zijn zwaar-verminkte lijk gevonden en naar de Utrechtse dom gebracht waar het met alle vrome eer begraven werd. In de Narracio wordt vermeld dat aan de zijde van de Drenten ook vrouwen hebben meegevochten.
Onbekend is hoeveel slachtoffers er zijn gevallen aan de zijde van Rudolf II van Coevorden. Aan de zijde van de bisschop stierven meer dan 400 manschappen, waaronder vele vooraanstaande personen.
De Narracio
De Quedam narracio de Groninghe de Trentis de Covordia et diversis aliis sub episcopis Traiectensibus of kortweg Narracio is een geschrift uit 1232. De titel is het best te vertalen met: Een verhaal over Groningen, de Drenthen, Coevorden en allerlei andere zaken onder verschillende Utrechtse bisschoppen. Vooral voor Groningen en Drenthe is de Narracio een van de belangrijkste middeleeuwse kronieken.
De auteur van het stuk is niet bekend, maar uit de inhoud wordt duidelijk dat hij tot het kamp van de bisschop van Utrecht moet hebben behoord. Het stuk is subjectief geschreven.
Het stuk is een verslag van de gebeurtenissen in het einde van de twaalfde eeuw en het begin van de dertiende eeuw die leidden tot de slag bij Ane in 1227 en de daarop volgende gebeurtenissen. Het document is overigens het enige verslag van gebeurtenissen.
Enkele passages:
Met opgewekt gezicht en goedgehumeurd verwelkomt de bisschop hen allen in Ommen. Hij voert hen naar Nijenstede, waar nu de burcht Hardenberg staat, en vervolgens naar Gramsbergen; tenslotte slaan ze op die vervloekte en noodlottige plaats Ane voor de laatste keer hun tenten op. Er achteraan komen talloze schepen die proviand, blijden en ook kruisbogen en ander oorlogstuig in grote hoeveelheden over de Vecht aanvoeren. Die uitrusting kostte meer dan al zijn andere oorlogen bij elkaar.
Als Rudolf dat hoort, breekt hij het beleg op en met zijn mannen stelt hij zich dicht bij Coevorden tegenover zijn heer op, en wel zo dat slechts een moerassige, waterrijke vlakte van ruim een halve mijl breed, zonder bomen of bosjes, de legers van elkaar scheidde.[1]
…
De bisschop, de graven en al zijn andere mannen, vrolijk en eigenlijk al zeker van de overwinning, volgen verspreid en ordeloos. Ze komen aan op de plaats waar ze de dood, sterker nog, de martelaarsdood zullen vinden. Over en weer begint men de strijd. Als ze tegen de vijand oprukken, zakken onze voorste gelederen meteen langzaam weg in het stinkende, dode moeras, waarin ze tenslotte door het gewicht van hun wapenuitrusting geheel wegzinken. Van verre met pijlen en speren en van dichtbij met het zwaard slachtten de Drentse onmensen hen af als vee.
…
Rudolf en zijn mannen echter, niet tevreden met de moordpartij, springen op hun paarden en achtervolgen de hele dag, tot aan het vallen van de avond, de vluchtende schepen en mannen langs de Vecht. Velen grijpen ze, ze nemen ze gevangen en doden hen.[1]
…
De namen van de andere grote ridders zou ik u een voor een noemen, als ik bij de gedachte aan hen niet liever zou wenen dan schrijven. Maar wees hier zeker van: de Utrechtse ridderschap met haar aanzienlijke lieden, haar hoofsheid en moed en alle goeds dat dit land in overvloed bezat, heeft in dat vervloekte moeras haar laatste dag beleefd.
De slag, die in het verslag de rampzaligste gebeurtenis van die tijd wordt genoemd, had als gevolg dat het gezag van de bisschop van Utrecht over Drenthe en de stad Groningen sterk verminderde. Vanaf dat moment gedroegen beide streken zich min of meer autonoom. Dit eindigde pas na de toetreding tot de Republiek.