Door J. P. Geertsema
In 1225 ontstond twist tussen Rudolf, Kastelein van Coevorden, en Egbert, Burggraaf van Groningen. Rudolf maakte aanspraak op het Burggraafschap Groningen. Deze twist liep zo hoog op, dat eindelijk de Bisschop, Otto van der Lippe, er zich mee bemoeide en naar Groningen kwam. Deze twist schijnt toen echter voorlopig bijgelegd. Toen de Bisschop echter vertrokken was, viel Rudolf gewapenderhand in Groningen, verwoestte het huis “Den Ham”, toebehorende aan de Burggraaf, nam de stad Groningen in, en dreef Egbert met zijn aanhang uit de stad. Egbert vluchtte naar Friesland, waar hij een troep volk wierf, waarmede hij Groningen belegerde, welke stad hierbij in brand geraakte, zodat Rudolf genoodzaakt was naar Coevorden terug te trekken.
Rudolf gaf zijn partij echter nog niet verloren. Met een nieuw leger, nog verstrekt door een groot aantal Drentenaren, belegerde hij op zijn beurt Groningen. De Bisschop, dit vernemende en onverdenkende wat een moeite, de Kasteleins van Coevorden, de Bisschoppen reeds veroorzaakt hadden, besloot Rudolf eens duchtig te straffen. Om het zaakje spoediger op te knappen, verzocht hij de hulp van onderscheidene vrienden en buren. De Graaf van Gelder, Herbert en Johan van Arkel, Graaf Boudewijn van Bentheim en tal van andere machtige edelen gaven aan zijn verzoek gehoor. Met een talrijk leger trok de Bisschop naar Drenthe, zijn weg nemende langs Hardenberg, waar hij een slot had, en legerde zich te Ane, bij Gramsbergen.
Wanneer men tegenwoordig de straatweg van Coevorden naar Hardenberg volgende, het stadje Gramsbergen gepasseerd is, ontwaart men op ongeveer een kwartier afstands, aan de rechterkant, tussen het groen verscholen, het dorpje Ane. De gele graanvelden, de witte boekweitakkers en groene aardappelvelden, rondom het dorpje gelegen, getuigen van den vlijt des landmans. Ten noorden strekken zich de groene wei- en hooilanden tot aan het naburige gehucht Klooster uit. De Kleine Vecht, komende van Coevorden en ontstaan uit de samenvloeiing van het Loo-, het Drosten- en het Schoonebeekerdiep, welke zich bij Coevorden verenigen, doorsnijdt deze landerijen en stort zich bij Ane in de Grote Overijsselse Vecht. Vroeger was de Kleine Vecht de enige afwatering van het Zuid-Oosten van Drenthe en een deel der Graafschap Bentheim. Door het graven van het Coevorderkanaal heeft het riviertje grotendeels haar waarde verloren en dient thans uitsluitend voor de afwatering der aangrenzende landerijen. Tusschen Ane en Klooster bevindt zich nog het huis “De Grote Scheer”, waaraan talrijke geschiedkundige herinneringen zijn verbonden. Onder andere Prins Maurits hield, gedurende het beleg van Coevorden 1592, aldaar zijn verblijf.
Wie in het begin der 13e eeuw deze streken bezocht had, zou een geheel anders schouwspel ontwaard hebben. Het dorpje Ane bestond toen slechts uit een paar armoedige hutten. Een weinig graanbouw, gevoegd bij het vissersbedrijf, verschafte de bewoners het allernoodzakelijkste. Tengevolge van de onvoldoende afwatering, waren de groenlanden het grootste gedeelte van het jaar onbereikbaar. Slechts in het midden van den zomer, wanneer aanhoudende warmte de bovenkorst enigszins opdroogde, was de landman in staat het wintervoer voor zijn vee te verzamelen.
Op een zeer warme julimorgen van het jaar 1227 heerste hier een ongewone drukte. Het Bisschopelijk leger ter tuchtiging van Coevordens Kastelein uitgetrokken, had zich hier ternedergeslagen. Rondom en in het dorpje Ane, overal zag men de legertenten der ridders. Vlaggen banieren, banderollen en wapenschilden, wapperden en schitterden, door den morgenwind bewogen, in den zonneschijn en verleenden het geheel een ongewoon levendig aanzien.
De Vecht, was in de nabijheid overdekt met een menigte platboomde vaartuigen, welke langs Zwolle opgevaren, levensmiddelen en Krijgsbehoeften voor het leger aangevoerd hadden. Met recht kan men zeggen, dat hier een uitgelezen leger verzameld was. Op de roepstem des Bisschops waren uit geheel het tegenwoordige Nederland en een deel van Duitsland, de ridders opgekomen om de kerkvorst bijstand te verlenen. De graven van Zuilen, van Harlaer, van Linschoten, van ter Haer, van Amstel met zijn zonen, Rudolf van Goor, van Twickel, van Veen, Bentinck, Gruter, Diderik, Proost, van Deventer, de Graaf van Gelder, van Arkel, van Bentheim, Bernhard von Horstmar, een Duitsch ridder, die zich roemvol onderscheiden had, en tal van andere edellieden, allen met talrijke benden vazallen, nog versterkt door de krijgscharen van de Bisschoppen van Munster en Keulen, vormden met het Stichtse leger, een geduchte krijgsmacht waaraan Drenthe, in het open veld, moeilijk weerstand kon bieden.
Ten Zuiden van het Klooster, langs de Kleine Vecht, langs wallen en in het kreupelbos, had zich Rudolf van Coevorden, met het Drentse leger verzameld. Nog bezig zijnde Groningen te belegeren, brak hij, op het horen van den aantocht van het Bisschoppelijke leger, het beleg op, en trok in allerijl, door Drenthe naar Coevorden. Overal, gedurende den tocht, kwamen nieuwe benden van Drentenaren zijn leger vergroten, om hunnen beminden heer, bijstand te verlenen tegen den Bisschop. Te Coevorden gekomen werd zijn leger nog versterkt door de bezetting van het Kasteel. Wel begrijpende, dat hij, met zijn merendeels ongeoefende troepen, de strijd in het open veld moeilijk wagen kon, besloot hij den Bisschop tegemoet te trekken en in de moerassen van Ane af te wachten.
In vergelijking met het Bisschoppelijke leger was het Drentse in een slechten toestand. Slechts enkele ridders vertoonden zich in de gelederen. Het leger voor Groningen gebruikt, vormde, met de bezetting van Coevorden, de kern. Het merendeel bestond echter uit Drents landvolk, slechts gewapend met hun akkergereedschap, zeisen, hooivorken en schoffels. Enkelen waren voorzien van bijlen, anderen van zwaarden, talrijke benden waren alleen met den kruisboog gewapend. Wat echter het leger aan orde, krijgstucht en bewapening ontbrak, vergoedde het door geestdrift en moed. Weldra kwam er beweging in het Bisschoppelijke leger. Het roffelen der trommen riep een ieder op zijne plaats en spoedig was het leger in slagorde geschaard. Voordat echter de strijd een aanvang nam werd door enige priesters een eenvoudig veldaltaar opgericht, een plechtige mis gelezen en vrede en vergiffenis beloofd aan allen die zich in den strijd dapper zouden gedragen. Een krijgsheraut sprak de ban uit tegen Rudolf en zijn aanhangers en daagde hun uit zich te onderwerpen.
Nauwelijks waren de laatste klanken over de vlakte weggestorven of het geschetter der trompetten en het roffelen der trommen gaf een sein tot den aanval. De voorhoede bestond uit het merendeel der ridders, met Roelof van Goor, drager van de krijgsbanier des Bisschops, aan het hoofd. In snelle draf ging het de vijand, die rustig op zijn plaats bleef, tegemoet. Weldra was het groenland bereikt. Plotseling schenen de voorste ruiters hunne vaart te verminderen. Moeilijk stapten hunne paarden, alsof een onzichtbare vijand hun het voortgaan belemmerde. De Bisschop, onbekend met de streek, giste niet dat de weke en drassige gronden de geharnaste paarden en ruiters niet kon dragen. Eensklaps zonken enkele paarden tot de knieën in de weke grond. Met inspanning van alle krachten rukten zij zich los, om echter het volgende ogenblik nog dieper te zinken.
Het volgende gelid werd het voortgaan, doordat de grond reeds vertreden was, nog moeilijker. Zij trachtten hunne paarden in te houden, maar tevergeefs. De achterste gelederen, menende dat de strijd een aanvang had genomen en ook hun deel aan de zege willende toebrengen, zetten hunne paarden aan. De voorste gelederen waren echter reeds zodanig vastgeraakt, dat zij zich niet meer bewegen konden. Een verschrikkelijke verwarring en paniek ontstond.
Thans achtte Rudolf zijnen tijd gekomen, liet de boogschutters voorkomen en de Bisschoppelijken met de lange pijlen bestoken. Verschrikkelijk was de uitwerking. Gekneusd, vertrapt, door de pijlen der Drentenaren doorboord, waren weldra tal van ridders dood of gewond. Kreten van woede en pijn vervulden de lucht. Langzamerhand gelukte het echter enkelen zich los te werken, elkander te bereiken en zodoende het leger weer enigszins te verzamelen. De Drentenaren echter, begrijpende, dat, zo dit gelukte, zij verloren waren, en van de verwarring profiterende, vielen de Bisschoppelijken aan.Niet bezwaard met de zware harnassen en bekend met het terrein, konden zij zich ongehinderd bewegen.
Verschrikkelijk was de strijd, De Bisschoppelijken, woedend en ten minste niet zonder strijd willende vluchten, hielden stand en deden menig Drentenaar onder hunne slagen vallen. Maar wat hielp het. Voor een, die zij doodden, kwamen hopen terug. Ridder Bernard van Horstmar was slim en gooide zijn schild op de drassige grond om er vervolgens daarbovenop zich nog te weren, maar tevergeefs, ook hij is gesneuveld. De Bisschoppelijken, de onmogelijkheid, om de zege te behalen, inziende, trokken terug en trachtten de Vecht te bereiken.
Maar het was te laat. Het Drentsche leger had zich over de vlakte verspreid, en door een omtrekkende beweging den vijand geheel ingesloten. Thans was het geen strijd meer. Het Bisschoppelijke leger, van alle kanten besprongen, was spoedig geheel verslagen. Slechts enkele ridders gelukte het zich staande te houden. In hun midden bevond zich de Bisschop met Roelof van Goor, zijn banierdrager.
Wonderen van dapperheid werden door het kleine hoopje verricht, maar eindelijk moest het ook voor de overmacht bukken. Slechts met grote moeite gelukte het Rudolf van Coevorden enigen van hun gevangen te nemen, de woedende Drentenaren wilden van geen genade horen. Noodlottig was deze slag voor het Bisschoppelijke leger. Bijna al de ridders waren gesneuveld. Gevangen genomen werden o.a. de graaf van Gelder, van Amstel, Johan en Herbert van Arkel en Diderik van der Lippe, broeder des Bisschops. De Bisschop zelf, die niet bij de gevangenen was, werd overal gezocht. Eindelijk vond men hem, dood en gescalpeerd, te midden van een hoop lijken, verminkt en overdekt met wonden.
Grote vreugde heerste in het Drentse leger. De behaalde zege verschafte de Drentenaren dadelijk grote voordelen. De gehele voorraad van het Bisschoppelijke leger, benevens tal van paarden en wapenen viel in hunnen handen. De tijding van de nederlaag van het Bisschoppelijke leger en het sneuvelen des Bisschops, verwekte in het Sticht hevige verslagenheid. Het Kapittel te Utrecht schreef dadelijk een vergadering uit om een nieuwen Bisschop te verkiezen. De Graaf van Gelder en van Amstel werden op hun erewoord ontslagen, teneinde deze vergadering bij te wonen en om voor hunne in vrijheidstelling hulp te verwerven.
Na langdurige beraadslagingen werd tot Bisschop verkozen, Willebrand van Oldenburg, Bisschop van Paterborn, een ridder, die langen tijd in Palestina en Italië de wapenen gevoerd had. De Bisschop ontsloeg de Graaf van Gelder en van Amstel van hun erewoord, daar Rudolf van Coevorden in de ban was. Grote toebereidselen tot de oorlog werden gemaakt. In alle landen werden ’s Paussens aflaten verkondigd aan allen, die aan den strijd tegen Drenthe en Coevorden deelnamen.
Uit Friesland, Gelderland, Overijssel, Holland, Munster, Keulen en andere landen stroomden grote hopen volk ter hulp. In Drenthe zat men intussen ook niet stil. Moedig door de behaalde zege, en wetende wat hun te wachten stond, zo de Bisschop overwon, spanden de Drentenaren al hun krachten in. De Bisschop verdeelde zijn leger in zes afdelingen, die ieder op een afzonderlijke plaats den aanval zouden beginnen. De Drentenaren, ofschoon zij ook hun leger verdeelden en verwoed vochten, waren niet in staat de Bisschop te weerstaan. Op een paar plaatsen gelukte het hem Drenthe binnen te dringen. Verschrikkelijk hield de Bisschop hier huis, het gehele land werd platgebrand, uitgemoord en verwoest. Hierop werden vredesonderhandelingen aangeknoopt. Door een gezantschap, hiertoe naar de Bisschop afgevaardigd, werd de vrede gesloten, onder de navolgende voorwaarden: Rudolf zal op staande voet overleveren het Kasteel te Coevorden, en het huis te Laar, gelegen in het Graafschap Bentheim.
Zal mede kwiteren al zijn recht, dat hij heeft in ‘t Landschap Drenthe.
Zal aan de Bisschop betalen 3000 mark, voor de schade, die hij de Bisschop aangedaan heeft.
Zal op zijn kosten werven honderd ruiters, om die te zenden in Lijflandt, om onder de Christenheren te dienen tegen de ongelovige Heidenen.
Zal op ’t Zwarte Water bij Zwolle een klooster stichten van 25 Bagynen, van St. Benedictus-orde.
Zal op de plaats genaamd “de Mommerijken” of “Mommenryte”) daar den Bisschop dood geslagen is, tot verzoeningen des doodslags, sonderen een collegium van 25 Canoniken).
Later werd deze plaats de “Bommeriete”geheten. Men heeft er meermalen hoefijzers, sporen, gebroken wapenen enzovoort gevonden.
Het huis te Laar werd afgebroken en op het Kasteel Coevorden, bezetting gelegd, waarna de Bisschop weder naar Utrecht vertrok. Rudolf van Coevorden, niet tevreden met zijn toenmalig lot, en horende, dat de Bisschop zijn leger ontbonden had, waagde een aanslag op het Kasteel Coevorden. Met hulp van een bediende van het kasteel, gelukte het hem de poort te openen, binnen het kasteel te geraken, en de bezetting te verdrijven.
De Bisschop en zijn leger ontbonden hebbende en het Bisdom uitgeput zijnde, riep andermaal de hulp des Pausen in. In 1228 kwam hij met zijn leger in Drenthe en legerde zich om Coevorden. Met opzet kwam hij midden in de winter terwijl alles bevroren was, en hij dus niet in de moerassen verzinken kon. Maar ook ditmaal was het geluk hem niet gunstig. Terwijl hij met zijn leger op het ondergelopen land lag, verhief zich plotseling een hevige wind, die vergezeld van zware regenbuien, in een oogwenk den gehelen omtrek onder water zette, zodat de Bisschop hals over kop met zijn leger moest vluchten, met achterlating van den gehele voorraad wapenen en levensmiddelen. De Coevorders waren fluks bij de hand en verwierven grote buit. Nogmaals werden ’s Pausen aflaten tegen Coevorden gepredikt, en brak de Bisschop met zijn leger naar Hardenberg op. Hier werd een wapenstilstand gesloten voor de tijd van 15 dagen, onder voorwaarde, dat Rudolf zich onderwierp aan de uitspraak van 3 Prelaten, die als scheidsrechters verkozen waren om te trachten het geschil bij te leggen. Rudolf wel inziende, dat hij op den duur tegen de Bisschop geen stand kon houden, besloot zich te onderwerpen.
Met zijn vriend, Hendrik van Gravesdorp (bedoelde ridder had vermoedelijk ook goederen te Peize liggen en was als zodanig in de twisten met den Bisschop gemengd) van Veldhuizen in Bentheim, begaf hij zich naar de Bisschop te Hardenberg. In plaats van naar zijn rang en stand ontvangen te worden, werd hij in de kerker geworpen, met zijn vriend onmenselijk gepijnigd en levend op raderen gelegd, 25 juli 1230 (Sjoerds Friesche jaarboeken).
Laat een reactie achter